NL.png projecteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • projecteren

O.t.t. (Present)

  • projecteerde
  • projecteerde
  • projecteerde
  • projecteerde
  • projecteerden
  • projecteerden
  • projecteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal projecteren
  • zult projecteren
  • zal projecteren
  • zult projecteren
  • zult projecteren
  • zullen projecteren
  • zullen projecteren

O.t.t.t. (Future)

  • had geprojecteerd
  • had geprojecteerd
  • had geprojecteerd
  • had geprojecteerd
  • hadden geprojecteerd
  • hadden geprojecteerd
  • hadden geprojecteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geprojecteerd
  • hebt geprojecteerd
  • heeft geprojecteerd
  • hebt geprojecteerd
  • hebben geprojecteerd
  • hebben geprojecteerd
  • hebben geprojecteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geprojecteerd hebben
  • zult geprojecteerd hebben
  • zal geprojecteerd hebben
  • zult geprojecteerd hebben
  • zult geprojecteerd hebben
  • zullen geprojecteerd hebben
  • zullen geprojecteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geprojecteerd hebben
  • zou geprojecteerd hebben
  • zou geprojecteerd hebben
  • zou geprojecteerd hebben
  • zouden geprojecteerd hebben
  • zouden geprojecteerd hebben
  • zouden geprojecteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geprojecteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geprojecteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geprojecteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geprojecteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geprojecteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geprojecteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geprojecteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geprojecteerd zijn
  •