NL.png proclameren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • proclameren

O.t.t. (Present)

  • proclameerde
  • proclameerde
  • proclameerde
  • proclameerde
  • proclameerden
  • proclameerden
  • proclameerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal proclameren
  • zult proclameren
  • zal proclameren
  • zult proclameren
  • zult proclameren
  • zullen proclameren
  • zullen proclameren

O.t.t.t. (Future)

  • had geproclameerd
  • had geproclameerd
  • had geproclameerd
  • had geproclameerd
  • hadden geproclameerd
  • hadden geproclameerd
  • hadden geproclameerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geproclameerd
  • hebt geproclameerd
  • heeft geproclameerd
  • hebt geproclameerd
  • hebben geproclameerd
  • hebben geproclameerd
  • hebben geproclameerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geproclameerd hebben
  • zult geproclameerd hebben
  • zal geproclameerd hebben
  • zult geproclameerd hebben
  • zult geproclameerd hebben
  • zullen geproclameerd hebben
  • zullen geproclameerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geproclameerd hebben
  • zou geproclameerd hebben
  • zou geproclameerd hebben
  • zou geproclameerd hebben
  • zouden geproclameerd hebben
  • zouden geproclameerd hebben
  • zouden geproclameerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geproclameerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geproclameerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geproclameerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geproclameerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geproclameerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geproclameerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geproclameerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geproclameerd zijn
  •