NL.png polijsten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • polijsten

O.t.t. (Present)

  • polijstte
  • polijstte
  • polijstte
  • polijstte
  • polijstten
  • polijstten
  • polijstten
 

O.v.t. (Past)

  • zal polijsten
  • zult polijsten
  • zal polijsten
  • zult polijsten
  • zult polijsten
  • zullen polijsten
  • zullen polijsten

O.t.t.t. (Future)

  • had gepolijst
  • had gepolijst
  • had gepolijst
  • had gepolijst
  • hadden gepolijst
  • hadden gepolijst
  • hadden gepolijst
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gepolijst
  • hebt gepolijst
  • heeft gepolijst
  • hebt gepolijst
  • hebben gepolijst
  • hebben gepolijst
  • hebben gepolijst

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gepolijst hebben
  • zult gepolijst hebben
  • zal gepolijst hebben
  • zult gepolijst hebben
  • zult gepolijst hebben
  • zullen gepolijst hebben
  • zullen gepolijst hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gepolijst hebben
  • zou gepolijst hebben
  • zou gepolijst hebben
  • zou gepolijst hebben
  • zouden gepolijst hebben
  • zouden gepolijst hebben
  • zouden gepolijst hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gepolijst
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gepolijst
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gepolijst worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gepolijst worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gepolijst
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gepolijst
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gepolijst zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gepolijst zijn
  •