NL.png peinzen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • peinzen

O.t.t. (Present)

  • peinsde
  • peinsde
  • peinsde
  • peinsde
  • peinsden
  • peinsden
  • peinsden
 

O.v.t. (Past)

  • zal peinzen
  • zult peinzen
  • zal peinzen
  • zult peinzen
  • zult peinzen
  • zullen peinzen
  • zullen peinzen

O.t.t.t. (Future)

  • had gepeinsd
  • had gepeinsd
  • had gepeinsd
  • had gepeinsd
  • hadden gepeinsd
  • hadden gepeinsd
  • hadden gepeinsd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gepeinsd
  • hebt gepeinsd
  • heeft gepeinsd
  • hebt gepeinsd
  • hebben gepeinsd
  • hebben gepeinsd
  • hebben gepeinsd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gepeinsd hebben
  • zult gepeinsd hebben
  • zal gepeinsd hebben
  • zult gepeinsd hebben
  • zult gepeinsd hebben
  • zullen gepeinsd hebben
  • zullen gepeinsd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gepeinsd hebben
  • zou gepeinsd hebben
  • zou gepeinsd hebben
  • zou gepeinsd hebben
  • zouden gepeinsd hebben
  • zouden gepeinsd hebben
  • zouden gepeinsd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gepeinsd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gepeinsd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gepeinsd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gepeinsd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gepeinsd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gepeinsd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gepeinsd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gepeinsd zijn
  •