NL.png overwinteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • overwinteren

O.t.t. (Present)

  • overwinterde
  • overwinterde
  • overwinterde
  • overwinterde
  • overwinterden
  • overwinterden
  • overwinterden
 

O.v.t. (Past)

  • zal overwinteren
  • zult overwinteren
  • zal overwinteren
  • zult overwinteren
  • zult overwinteren
  • zullen overwinteren
  • zullen overwinteren

O.t.t.t. (Future)

  • had overwinterd
  • had overwinterd
  • had overwinterd
  • had overwinterd
  • hadden overwinterd
  • hadden overwinterd
  • hadden overwinterd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb overwinterd
  • hebt overwinterd
  • heeft overwinterd
  • hebt overwinterd
  • hebben overwinterd
  • hebben overwinterd
  • hebben overwinterd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal overwinterd hebben
  • zult overwinterd hebben
  • zal overwinterd hebben
  • zult overwinterd hebben
  • zult overwinterd hebben
  • zullen overwinterd hebben
  • zullen overwinterd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou overwinterd hebben
  • zou overwinterd hebben
  • zou overwinterd hebben
  • zou overwinterd hebben
  • zouden overwinterd hebben
  • zouden overwinterd hebben
  • zouden overwinterd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •