INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• overschatten

O.t.t. (Present)

• overschatte
• overschatte
• overschatte
• overschatte
• overschatten
• overschatten
• overschatten

O.v.t. (Past)

• zal overschatten
• zult overschatten
• zal overschatten
• zult overschatten
• zult overschatten
• zullen overschatten
• zullen overschatten

O.t.t.t. (Future)

• had overschat
• had overschat
• had overschat
• had overschat
• hadden overschat
• hadden overschat
• hadden overschat

O.v.t.t. (Condicional)

• heb overschat
• hebt overschat
• heeft overschat
• hebt overschat
• hebben overschat
• hebben overschat
• hebben overschat

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal overschat hebben
• zult overschat hebben
• zal overschat hebben
• zult overschat hebben
• zult overschat hebben
• zullen overschat hebben
• zullen overschat hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou overschat hebben
• zou overschat hebben
• zou overschat hebben
• zou overschat hebben
• zouden overschat hebben
• zouden overschat hebben
• zouden overschat hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden overschat
•  

O.v.t. (Past)

• worden overschat
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen overschat worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden overschat worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn overschat
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was overschat
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen overschat zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden overschat zijn
•