NL.png opereren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • opereren

O.t.t. (Present)

  • opereerde
  • opereerde
  • opereerde
  • opereerde
  • opereerden
  • opereerden
  • opereerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal opereren
  • zult opereren
  • zal opereren
  • zult opereren
  • zult opereren
  • zullen opereren
  • zullen opereren

O.t.t.t. (Future)

  • had geopereerd
  • had geopereerd
  • had geopereerd
  • had geopereerd
  • hadden geopereerd
  • hadden geopereerd
  • hadden geopereerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geopereerd
  • hebt geopereerd
  • heeft geopereerd
  • hebt geopereerd
  • hebben geopereerd
  • hebben geopereerd
  • hebben geopereerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geopereerd hebben
  • zult geopereerd hebben
  • zal geopereerd hebben
  • zult geopereerd hebben
  • zult geopereerd hebben
  • zullen geopereerd hebben
  • zullen geopereerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geopereerd hebben
  • zou geopereerd hebben
  • zou geopereerd hebben
  • zou geopereerd hebben
  • zouden geopereerd hebben
  • zouden geopereerd hebben
  • zouden geopereerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geopereerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geopereerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geopereerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geopereerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geopereerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geopereerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geopereerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geopereerd zijn
  •