NL.png openbaren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • openbaren

O.t.t. (Present)

  • openbaarde
  • openbaarde
  • openbaarde
  • openbaarde
  • openbaarden
  • openbaarden
  • openbaarden
 

O.v.t. (Past)

  • zal openbaren
  • zult openbaren
  • zal openbaren
  • zult openbaren
  • zult openbaren
  • zullen openbaren
  • zullen openbaren

O.t.t.t. (Future)

  • had geopenbaard
  • had geopenbaard
  • had geopenbaard
  • had geopenbaard
  • hadden geopenbaard
  • hadden geopenbaard
  • hadden geopenbaard
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geopenbaard
  • hebt geopenbaard
  • heeft geopenbaard
  • hebt geopenbaard
  • hebben geopenbaard
  • hebben geopenbaard
  • hebben geopenbaard

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geopenbaard hebben
  • zult geopenbaard hebben
  • zal geopenbaard hebben
  • zult geopenbaard hebben
  • zult geopenbaard hebben
  • zullen geopenbaard hebben
  • zullen geopenbaard hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geopenbaard hebben
  • zou geopenbaard hebben
  • zou geopenbaard hebben
  • zou geopenbaard hebben
  • zouden geopenbaard hebben
  • zouden geopenbaard hebben
  • zouden geopenbaard hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geopenbaard
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geopenbaard
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geopenbaard worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geopenbaard worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geopenbaard
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geopenbaard
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geopenbaard zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geopenbaard zijn
  •