NL.png ontwijken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ontwijken

O.t.t. (Present)

  • ontweek
  • ontweek
  • ontweek
  • ontweek
  • ontweken
  • ontweken
  • ontweken
 

O.v.t. (Past)

  • zal ontwijken
  • zult ontwijken
  • zal ontwijken
  • zult ontwijken
  • zult ontwijken
  • zullen ontwijken
  • zullen ontwijken

O.t.t.t. (Future)

  • had ontweken
  • had ontweken
  • had ontweken
  • had ontweken
  • hadden ontweken
  • hadden ontweken
  • hadden ontweken
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb ontweken
  • hebt ontweken
  • heeft ontweken
  • hebt ontweken
  • hebben ontweken
  • hebben ontweken
  • hebben ontweken

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal ontweken hebben
  • zult ontweken hebben
  • zal ontweken hebben
  • zult ontweken hebben
  • zult ontweken hebben
  • zullen ontweken hebben
  • zullen ontweken hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou ontweken hebben
  • zou ontweken hebben
  • zou ontweken hebben
  • zou ontweken hebben
  • zouden ontweken hebben
  • zouden ontweken hebben
  • zouden ontweken hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden ontweken
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden ontweken
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen ontweken worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden ontweken worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn ontweken
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was ontweken
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen ontweken zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden ontweken zijn
  •