INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• ontsnappen

O.t.t. (Present)

• ontsnapte
• ontsnapte
• ontsnapte
• ontsnapte
• ontsnapten
• ontsnapten
• ontsnapten

O.v.t. (Past)

• zal ontsnappen
• zult ontsnappen
• zal ontsnappen
• zult ontsnappen
• zult ontsnappen
• zullen ontsnappen
• zullen ontsnappen

O.t.t.t. (Future)

• was ontsnapt
• was ontsnapt
• was ontsnapt
• was ontsnapt
• waren ontsnapt
• waren ontsnapt
• waren ontsnapt

O.v.t.t. (Condicional)

• ben ontsnapt
• bent ontsnapt
• is ontsnapt
• bent ontsnapt
• zijn ontsnapt
• zijn ontsnapt
• zijn ontsnapt

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal ontsnapt zijn
• zult ontsnapt zijn
• zal ontsnapt zijn
• zult ontsnapt zijn
• zult ontsnapt zijn
• zullen ontsnapt zijn
• zullen ontsnapt zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou ontsnapt zijn
• zou ontsnapt zijn
• zou ontsnapt zijn
• zou ontsnapt zijn
• zouden ontsnapt zijn
• zouden ontsnapt zijn
• zouden ontsnapt zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•