NL.png ontraden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ontraden

O.t.t. (Present)

  • ontraadde
  • ontraadde
  • ontraadde
  • ontraadde
  • ontraadden
  • ontraadden
  • ontraadden
 

O.v.t. (Past)

  • zal ontraden
  • zult ontraden
  • zal ontraden
  • zult ontraden
  • zult ontraden
  • zullen ontraden
  • zullen ontraden

O.t.t.t. (Future)

  • had ontraden
  • had ontraden
  • had ontraden
  • had ontraden
  • hadden ontraden
  • hadden ontraden
  • hadden ontraden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb ontraden
  • hebt ontraden
  • heeft ontraden
  • hebt ontraden
  • hebben ontraden
  • hebben ontraden
  • hebben ontraden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal ontraden hebben
  • zult ontraden hebben
  • zal ontraden hebben
  • zult ontraden hebben
  • zult ontraden hebben
  • zullen ontraden hebben
  • zullen ontraden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou ontraden hebben
  • zou ontraden hebben
  • zou ontraden hebben
  • zou ontraden hebben
  • zouden ontraden hebben
  • zouden ontraden hebben
  • zouden ontraden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden ontraden
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden ontraden
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen ontraden worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden ontraden worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn ontraden
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was ontraden
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen ontraden zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden ontraden zijn
  •