NL.png ontkennen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ontkennen

O.t.t. (Present)

  • ontkende
  • ontkende
  • ontkende
  • ontkende
  • ontkenden
  • ontkenden
  • ontkenden
 

O.v.t. (Past)

  • zal ontkennen
  • zult ontkennen
  • zal ontkennen
  • zult ontkennen
  • zult ontkennen
  • zullen ontkennen
  • zullen ontkennen

O.t.t.t. (Future)

  • had ontkend
  • had ontkend
  • had ontkend
  • had ontkend
  • hadden ontkend
  • hadden ontkend
  • hadden ontkend
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb ontkend
  • hebt ontkend
  • heeft ontkend
  • hebt ontkend
  • hebben ontkend
  • hebben ontkend
  • hebben ontkend

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal ontkend hebben
  • zult ontkend hebben
  • zal ontkend hebben
  • zult ontkend hebben
  • zult ontkend hebben
  • zullen ontkend hebben
  • zullen ontkend hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou ontkend hebben
  • zou ontkend hebben
  • zou ontkend hebben
  • zou ontkend hebben
  • zouden ontkend hebben
  • zouden ontkend hebben
  • zouden ontkend hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden ontkend
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden ontkend
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen ontkend worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden ontkend worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn ontkend
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was ontkend
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen ontkend zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden ontkend zijn
  •