NL.png onthouden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • onthouden

O.t.t. (Present)

  • onthield
  • onthield
  • onthield
  • onthield
  • onthielden
  • onthielden
  • onthielden
 

O.v.t. (Past)

  • zal onthouden
  • zult onthouden
  • zal onthouden
  • zult onthouden
  • zult onthouden
  • zullen onthouden
  • zullen onthouden

O.t.t.t. (Future)

  • had onthouden
  • had onthouden
  • had onthouden
  • had onthouden
  • hadden onthouden
  • hadden onthouden
  • hadden onthouden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb onthouden
  • hebt onthouden
  • heeft onthouden
  • hebt onthouden
  • hebben onthouden
  • hebben onthouden
  • hebben onthouden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal onthouden hebben
  • zult onthouden hebben
  • zal onthouden hebben
  • zult onthouden hebben
  • zult onthouden hebben
  • zullen onthouden hebben
  • zullen onthouden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou onthouden hebben
  • zou onthouden hebben
  • zou onthouden hebben
  • zou onthouden hebben
  • zouden onthouden hebben
  • zouden onthouden hebben
  • zouden onthouden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden onthouden
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden onthouden
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen onthouden worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden onthouden worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn onthouden
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was onthouden
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen onthouden zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden onthouden zijn
  •