INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- naturaliseerde
- naturaliseerde
- naturaliseerde
- naturaliseerde
- naturaliseerden
- naturaliseerden
- naturaliseerden
O.v.t. (Past)
- zal naturaliseren
- zult naturaliseren
- zal naturaliseren
- zult naturaliseren
- zult naturaliseren
- zullen naturaliseren
- zullen naturaliseren
O.t.t.t. (Future)
- had genaturaliseerd
- had genaturaliseerd
- had genaturaliseerd
- had genaturaliseerd
- hadden genaturaliseerd
- hadden genaturaliseerd
- hadden genaturaliseerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb genaturaliseerd
- hebt genaturaliseerd
- heeft genaturaliseerd
- hebt genaturaliseerd
- hebben genaturaliseerd
- hebben genaturaliseerd
- hebben genaturaliseerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal genaturaliseerd hebben
- zult genaturaliseerd hebben
- zal genaturaliseerd hebben
- zult genaturaliseerd hebben
- zult genaturaliseerd hebben
- zullen genaturaliseerd hebben
- zullen genaturaliseerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou genaturaliseerd hebben
- zou genaturaliseerd hebben
- zou genaturaliseerd hebben
- zou genaturaliseerd hebben
- zouden genaturaliseerd hebben
- zouden genaturaliseerd hebben
- zouden genaturaliseerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen genaturaliseerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden genaturaliseerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zullen genaturaliseerd zijn
-
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zouden genaturaliseerd zijn
-