INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• herenigen

O.t.t. (Present)

• herenigde
• herenigde
• herenigde
• herenigde
• herenigden
• herenigden
• herenigden

O.v.t. (Past)

• zal herenigen
• zult herenigen
• zal herenigen
• zult herenigen
• zult herenigen
• zullen herenigen
• zullen herenigen

O.t.t.t. (Future)

• had herenigd
• had herenigd
• had herenigd
• had herenigd
• hadden herenigd
• hadden herenigd
• hadden herenigd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb herenigd
• hebt herenigd
• heeft herenigd
• hebt herenigd
• hebben herenigd
• hebben herenigd
• hebben herenigd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal herenigd hebben
• zult herenigd hebben
• zal herenigd hebben
• zult herenigd hebben
• zult herenigd hebben
• zullen herenigd hebben
• zullen herenigd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou herenigd hebben
• zou herenigd hebben
• zou herenigd hebben
• zou herenigd hebben
• zouden herenigd hebben
• zouden herenigd hebben
• zouden herenigd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden herenigd
•  

O.v.t. (Past)

• worden herenigd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen herenigd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden herenigd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn herenigd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was herenigd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen herenigd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden herenigd zijn
•