NL.png hanteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • hanteren

O.t.t. (Present)

  • hanteerde
  • hanteerde
  • hanteerde
  • hanteerde
  • hanteerden
  • hanteerden
  • hanteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal hanteren
  • zult hanteren
  • zal hanteren
  • zult hanteren
  • zult hanteren
  • zullen hanteren
  • zullen hanteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gehanteerd
  • had gehanteerd
  • had gehanteerd
  • had gehanteerd
  • hadden gehanteerd
  • hadden gehanteerd
  • hadden gehanteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gehanteerd
  • hebt gehanteerd
  • heeft gehanteerd
  • hebt gehanteerd
  • hebben gehanteerd
  • hebben gehanteerd
  • hebben gehanteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gehanteerd hebben
  • zult gehanteerd hebben
  • zal gehanteerd hebben
  • zult gehanteerd hebben
  • zult gehanteerd hebben
  • zullen gehanteerd hebben
  • zullen gehanteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gehanteerd hebben
  • zou gehanteerd hebben
  • zou gehanteerd hebben
  • zou gehanteerd hebben
  • zouden gehanteerd hebben
  • zouden gehanteerd hebben
  • zouden gehanteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gehanteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gehanteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gehanteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gehanteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gehanteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gehanteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gehanteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gehanteerd zijn
  •