NL.png hameren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • hameren

O.t.t. (Present)

  • hamerde
  • hamerde
  • hamerde
  • hamerde
  • hamerden
  • hamerden
  • hamerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal hameren
  • zult hameren
  • zal hameren
  • zult hameren
  • zult hameren
  • zullen hameren
  • zullen hameren

O.t.t.t. (Future)

  • had gehamerd
  • had gehamerd
  • had gehamerd
  • had gehamerd
  • hadden gehamerd
  • hadden gehamerd
  • hadden gehamerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gehamerd
  • hebt gehamerd
  • heeft gehamerd
  • hebt gehamerd
  • hebben gehamerd
  • hebben gehamerd
  • hebben gehamerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gehamerd hebben
  • zult gehamerd hebben
  • zal gehamerd hebben
  • zult gehamerd hebben
  • zult gehamerd hebben
  • zullen gehamerd hebben
  • zullen gehamerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gehamerd hebben
  • zou gehamerd hebben
  • zou gehamerd hebben
  • zou gehamerd hebben
  • zouden gehamerd hebben
  • zouden gehamerd hebben
  • zouden gehamerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gehamerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gehamerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gehamerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gehamerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gehamerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gehamerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gehamerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gehamerd zijn
  •