NL.png grommen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • grommen

O.t.t. (Present)

  • gromde
  • gromde
  • gromde
  • gromde
  • gromden
  • gromden
  • gromden
 

O.v.t. (Past)

  • zal grommen
  • zult grommen
  • zal grommen
  • zult grommen
  • zult grommen
  • zullen grommen
  • zullen grommen

O.t.t.t. (Future)

  • had gegromd
  • had gegromd
  • had gegromd
  • had gegromd
  • hadden gegromd
  • hadden gegromd
  • hadden gegromd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegromd
  • hebt gegromd
  • heeft gegromd
  • hebt gegromd
  • hebben gegromd
  • hebben gegromd
  • hebben gegromd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegromd hebben
  • zult gegromd hebben
  • zal gegromd hebben
  • zult gegromd hebben
  • zult gegromd hebben
  • zullen gegromd hebben
  • zullen gegromd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegromd hebben
  • zou gegromd hebben
  • zou gegromdhebben
  • zou gegromd hebben
  • zouden gegromd hebben
  • zouden gegromd hebben
  • zouden gegromdhebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gegromd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gegromd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gegromd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gegromd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gegromd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gegromd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gegromd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gegromd zijn
  •