NL.png ervaren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ervaren

O.t.t. (Present)

  • ervoer
  • ervoer
  • ervoer
  • ervoer
  • ervoeren
  • ervoeren
  • ervoeren
 

O.v.t. (Past)

  • zal ervaren
  • zult ervaren
  • zal ervaren
  • zult ervaren
  • zult ervaren
  • zullen ervaren
  • zullen ervaren

O.t.t.t. (Future)

  • had ervaren
  • had ervaren
  • had ervaren
  • had ervaren
  • hadden ervaren
  • hadden ervaren
  • hadden ervaren
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb ervaren
  • hebt ervaren
  • heeft ervaren
  • hebt ervaren
  • hebben ervaren
  • hebben ervaren
  • hebben ervaren

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal ervaren hebben
  • zult ervaren hebben
  • zal ervaren hebben
  • zult ervaren hebben
  • zult ervaren hebben
  • zullen ervaren hebben
  • zullen ervaren hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou ervaren hebben
  • zou ervaren hebben
  • zou ervaren hebben
  • zou ervaren hebben
  • zouden ervaren hebben
  • zouden ervaren hebben
  • zouden ervaren hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden ervaren
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden ervaren
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen ervaren worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden ervaren worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn ervaren
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was ervaren
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen ervaren zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden ervaren zijn
  •