INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- diagnosticeerde
- diagnosticeerde
- diagnosticeerde
- diagnosticeerde
- diagnosticeerden
- diagnosticeerden
- diagnosticeerden
O.v.t. (Past)
- zal diagnosticeren
- zult diagnosticeren
- zal diagnosticeren
- zult diagnosticeren
- zult diagnosticeren
- zullen diagnosticeren
- zullen diagnosticeren
O.t.t.t. (Future)
- had gediagnosticeerd
- had gediagnosticeerd
- had gediagnosticeerd
- had gediagnosticeerd
- hadden gediagnosticeerd
- hadden gediagnosticeerd
- hadden gediagnosticeerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gediagnosticeerd
- hebt gediagnosticeerd
- heeft gediagnosticeerd
- hebt gediagnosticeerd
- hebben gediagnosticeerd
- hebben gediagnosticeerd
- hebben gediagnosticeerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gediagnosticeerd hebben
- zult gediagnosticeerd hebben
- zal gediagnosticeerd hebben
- zult gediagnosticeerd hebben
- zult gediagnosticeerd hebben
- zullen gediagnosticeerd hebben
- zullen gediagnosticeerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gediagnosticeerd hebben
- zou gediagnosticeerd hebben
- zou gediagnosticeerd hebben
- zou gediagnosticeerd hebben
- zouden gediagnosticeerd hebben
- zouden gediagnosticeerd hebben
- zouden gediagnosticeerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen gediagnosticeerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden gediagnosticeerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zullen gediagnosticeerd zijn
-
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zouden gediagnosticeerd zijn
-