NL.png depreciëren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • depreciëren

O.t.t. (Present)

  • deprecieerde
  • deprecieerde
  • deprecieerde
  • deprecieerde
  • deprecieerden
  • deprecieerden
  • deprecieerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal depreciëren
  • zult depreciëren
  • zal depreciëren
  • zult depreciëren
  • zult depreciëren
  • zullen depreciëren
  • zullen depreciëren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedeprecieerd
  • had gedeprecieerd
  • had gedeprecieerd
  • had gedeprecieerd
  • hadden gedeprecieerd
  • hadden gedeprecieerd
  • hadden gedeprecieerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedeprecieerd
  • hebt gedeprecieerd
  • heeft gedeprecieerd
  • hebt gedeprecieerd
  • hebben gedeprecieerd
  • hebben gedeprecieerd
  • hebben gedeprecieerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedeprecieerd hebben
  • zult gedeprecieerd hebben
  • zal gedeprecieerd hebben
  • zult gedeprecieerd hebben
  • zult gedeprecieerd hebben
  • zullen gedeprecieerd hebben
  • zullen gedeprecieerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedeprecieerd hebben
  • zou gedeprecieerd hebben
  • zou gedeprecieerd hebben
  • zou gedeprecieerd hebben
  • zouden gedeprecieerd hebben
  • zouden gedeprecieerd hebben
  • zouden gedeprecieerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedeprecieerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedeprecieerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedeprecieerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedeprecieerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedeprecieerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedeprecieerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedeprecieerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedeprecieerd zijn
  •