NL.png bruineren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bruineren

O.t.t. (Present)

  • bruineerde
  • bruineerde
  • bruineerde
  • bruineerde
  • bruineerden
  • bruineerden
  • bruineerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal bruineren
  • zult bruineren
  • zal bruineren
  • zult bruineren
  • zult bruineren
  • zullen bruineren
  • zullen bruineren

O.t.t.t. (Future)

  • had gebruineerd
  • had gebruineerd
  • had gebruineerd
  • had gebruineerd
  • hadden gebruineerd
  • hadden gebruineerd
  • hadden gebruineerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gebruineerd
  • hebt gebruineerd
  • heeft gebruineerd
  • hebt gebruineerd
  • hebben gebruineerd
  • hebben gebruineerd
  • hebben gebruineerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gebruineerd hebben
  • zult gebruineerd hebben
  • zal gebruineerd hebben
  • zult gebruineerd hebben
  • zult gebruineerd hebben
  • zullen gebruineerd hebben
  • zullen gebruineerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gebruineerd hebben
  • zou gebruineerd hebben
  • zou gebruineerd hebben
  • zou gebruineerd hebben
  • zouden gebruineerd hebben
  • zouden gebruineerd hebben
  • zouden gebruineerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gebruineerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gebruineerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gebruineerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gebruineerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gebruineerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gebruineerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gebruineerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gebruineerd zijn
  •