NL.png bowlen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bowlen

O.t.t. (Present)

  • bowlde
  • bowlde
  • bowlde
  • bowlde
  • bowlden
  • bowlden
  • bowlden
 

O.v.t. (Past)

  • zal bowlen
  • zult bowlen
  • zal bowlen
  • zult bowlen
  • zult bowlen
  • zullen bowlen
  • zullen bowlen

O.t.t.t. (Future)

  • had gebowld
  • had gebowld
  • had gebowld
  • had gebowld
  • hadden gebowld
  • hadden gebowld
  • hadden gebowld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gebowld
  • hebt gebowld
  • heeft gebowld
  • hebt gebowld
  • hebben gebowld
  • hebben gebowld
  • hebben gebowld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gebowld hebben
  • zult gebowld hebben
  • zal gebowld hebben
  • zult gebowld hebben
  • zult gebowld hebben
  • zullen gebowld hebben
  • zullen gebowld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gebowld hebben
  • zou gebowld hebben
  • zou gebowld hebben
  • zou gebowld hebben
  • zouden gebowld hebben
  • zouden gebowld hebben
  • zouden gebowld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •