NL.png borstelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • borstelen

O.t.t. (Present)

  • borstelde
  • borstelde
  • borstelde
  • borstelde
  • borstelden
  • borstelden
  • borstelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal borstelen
  • zult borstelen
  • zal borstelen
  • zult borstelen
  • zult borstelen
  • zullen borstelen
  • zullen borstelen

O.t.t.t. (Future)

  • had geborsteld
  • had geborsteld
  • had geborsteld
  • had geborsteld
  • hadden geborsteld
  • hadden geborsteld
  • hadden geborsteld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geborsteld
  • hebt geborsteld
  • heeft geborsteld
  • hebt geborsteld
  • hebben geborsteld
  • hebben geborsteld
  • hebben geborsteld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geborsteld hebben
  • zult geborsteld hebben
  • zal geborsteld hebben
  • zult geborsteld hebben
  • zult geborsteld hebben
  • zullen geborsteld hebben
  • zullen geborsteld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geborsteld hebben
  • zou geborsteld hebben
  • zou geborsteld hebben
  • zou geborsteld hebben
  • zouden geborsteld hebben
  • zouden geborsteld hebben
  • zouden geborsteld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geborsteld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geborsteld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geborsteld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geborsteld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geborsteld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geborsteld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geborsteld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geborsteld zijn
  •