NL.png boeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • boeren

O.t.t. (Present)

  • boerde
  • boerde
  • boerde
  • boerde
  • boerden
  • boerden
  • boerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal boeren
  • zult boeren
  • zal boeren
  • zult boeren
  • zult boeren
  • zullen boeren
  • zullen boeren

O.t.t.t. (Future)

  • had geboerd
  • had geboerd
  • had geboerd
  • had geboerd
  • hadden geboerd
  • hadden geboerd
  • hadden geboerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geboerd
  • hebt geboerd
  • heeft geboerd
  • hebt geboerd
  • hebben geboerd
  • hebben geboerd
  • hebben geboerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geboerd hebben
  • zult geboerd hebben
  • zal geboerd hebben
  • zult geboerd hebben
  • zult geboerd hebben
  • zullen geboerd hebben
  • zullen geboerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geboerd hebben
  • zou geboerd hebben
  • zou geboerd hebben
  • zou geboerd hebben
  • zouden geboerd hebben
  • zouden geboerd hebben
  • zouden geboerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •