NL.png beweren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • beweren

O.t.t. (Present)

  • beweerde
  • beweerde
  • beweerde
  • beweerde
  • beweerden
  • beweerden
  • beweerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal beweren
  • zult beweren
  • zal beweren
  • zult beweren
  • zult beweren
  • zullen beweren
  • zullen beweren

O.t.t.t. (Future)

  • had beweerd
  • had beweerd
  • had beweerd
  • had beweerd
  • hadden beweerd
  • hadden beweerd
  • hadden beweerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb beweerd
  • hebt beweerd
  • heeft beweerd
  • hebt beweerd
  • hebben beweerd
  • hebben beweerd
  • hebben beweerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal beweerd hebben
  • zult beweerd hebben
  • zal beweerd hebben
  • zult beweerd hebben
  • zult beweerd hebben
  • zullen beweerd hebben
  • zullen beweerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou beweerd hebben
  • zou beweerd hebben
  • zou beweerd hebben
  • zou beweerd hebben
  • zouden beweerd hebben
  • zouden beweerd hebben
  • zouden beweerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden beweerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden beweerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen beweerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden beweerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn beweerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was beweerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen beweerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden beweerd zijn
  •