NL.png bevuilen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bevuilen

O.t.t. (Present)

  • bevuilde
  • bevuilde
  • bevuilde
  • bevuilde
  • bevuilden
  • bevuilden
  • bevuilden
 

O.v.t. (Past)

  • zal bevuilen
  • zult bevuilen
  • zal bevuilen
  • zult bevuilen
  • zult bevuilen
  • zullen bevuilen
  • zullen bevuilen

O.t.t.t. (Future)

  • had bevuild
  • had bevuild
  • had bevuild
  • had bevuild
  • hadden bevuild
  • hadden bevuild
  • hadden bevuild
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bevuild
  • hebt bevuild
  • heeft bevuild
  • hebt bevuild
  • hebben bevuild
  • hebben bevuild
  • hebben bevuild

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bevuild hebben
  • zult bevuild hebben
  • zal bevuild hebben
  • zult bevuild hebben
  • zult bevuild hebben
  • zullen bevuild hebben
  • zullen bevuild hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bevuild hebben
  • zou bevuild hebben
  • zou bevuild hebben
  • zou bevuild hebben
  • zouden bevuild hebben
  • zouden bevuild hebben
  • zouden bevuild hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bevuild
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bevuild
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bevuild worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bevuild worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bevuild
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bevuild
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bevuild zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bevuild zijn
  •