NL.png bevoorraden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bevoorraden

O.t.t. (Present)

  • bevoorraadde
  • bevoorraadde
  • bevoorraadde
  • bevoorraadde
  • bevoorraadden
  • bevoorraadden
  • bevoorraadden
 

O.v.t. (Past)

  • zal bevoorraden
  • zult bevoorraden
  • zal bevoorraden
  • zult bevoorraden
  • zult bevoorraden
  • zullen bevoorraden
  • zullen bevoorraden

O.t.t.t. (Future)

  • had bevoorraad
  • had bevoorraad
  • had bevoorraad
  • had bevoorraad
  • hadden bevoorraad
  • hadden bevoorraad
  • hadden bevoorraad
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bevoorraad
  • hebt bevoorraad
  • heeft bevoorraad
  • hebt bevoorraad
  • hebben bevoorraad
  • hebben bevoorraad
  • hebben bevoorraad

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bevoorraad hebben
  • zult bevoorraad hebben
  • zal bevoorraad hebben
  • zult bevoorraad hebben
  • zult bevoorraad hebben
  • zullen bevoorraad hebben
  • zullen bevoorraad hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bevoorraad hebben
  • zou bevoorraad hebben
  • zou bevoorraad hebben
  • zou bevoorraad hebben
  • zouden bevoorraad hebben
  • zouden bevoorraad hebben
  • zouden bevoorraad hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bevoorraad
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bevoorraad
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bevoorraad worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bevoorraad worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bevoorraad
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bevoorraad
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bevoorraad zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bevoorraad zijn
  •