NL.png bevatten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bevatten

O.t.t. (Present)

  • bevatte
  • bevatte
  • bevatte
  • bevatte
  • bevatten
  • bevatten
  • bevatten
 

O.v.t. (Past)

  • zal bevatten
  • zult bevatten
  • zal bevatten
  • zult bevatten
  • zult bevatten
  • zullen bevatten
  • zullen bevatten

O.t.t.t. (Future)

  • had bevat
  • had bevat
  • had bevat
  • had bevat
  • hadden bevat
  • hadden bevat
  • hadden bevat
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bevat
  • hebt bevat
  • heeft bevat
  • hebt bevat
  • hebben bevat
  • hebben bevat
  • hebben bevat

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bevat hebben
  • zult bevat hebben
  • zal bevat hebben
  • zult bevat hebben
  • zult bevat hebben
  • zullen bevat hebben
  • zullen bevat hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bevat hebben
  • zou bevat hebben
  • zou bevat hebben
  • zou bevat hebben
  • zouden bevat hebben
  • zouden bevat hebben
  • zouden bevat hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bevat
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bevat
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bevat worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bevat worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bevat
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bevat
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bevat zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bevat zijn
  •