NL.png betrappen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • betrappen

O.t.t. (Present)

  • betrapte
  • betrapte
  • betrapte
  • betrapte
  • betrapten
  • betrapten
  • betrapten
 

O.v.t. (Past)

  • zal betrappen
  • zult betrappen
  • zal betrappen
  • zult betrappen
  • zult betrappen
  • zullen betrappen
  • zullen betrappen

O.t.t.t. (Future)

  • had betrapt
  • had betrapt
  • had betrapt
  • had betrapt
  • hadden betrapt
  • hadden betrapt
  • hadden betrapt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb betrapt
  • hebt betrapt
  • heeft betrapt
  • hebt betrapt
  • hebben betrapt
  • hebben betrapt
  • hebben betrapt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal betrapt hebben
  • zult betrapt hebben
  • zal betrapt hebben
  • zult betrapt hebben
  • zult betrapt hebben
  • zullen betrapt hebben
  • zullen betrapt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou betrapt hebben
  • zou betrapt hebben
  • zou betrapt hebben
  • zou betrapt hebben
  • zouden betrapt hebben
  • zouden betrapt hebben
  • zouden betrapt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden betrapt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden betrapt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen betrapt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden betrapt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn betrapt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was betrapt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen betrapt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden betrapt zijn
  •