NL.png betoveren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • betoveren

O.t.t. (Present)

  • betoverde
  • betoverde
  • betoverde
  • betoverde
  • betoverden
  • betoverden
  • betoverden
 

O.v.t. (Past)

  • zal betoveren
  • zult betoveren
  • zal betoveren
  • zult betoveren
  • zult betoveren
  • zullen betoveren
  • zullen betoveren

O.t.t.t. (Future)

  • had betoverd
  • had betoverd
  • had betoverd
  • had betoverd
  • hadden betoverd
  • hadden betoverd
  • hadden betoverd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb betoverd
  • hebt betoverd
  • heeft betoverd
  • hebt betoverd
  • hebben betoverd
  • hebben betoverd
  • hebben betoverd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal betoverd hebben
  • zult betoverd hebben
  • zal betoverd hebben
  • zult betoverd hebben
  • zult betoverd hebben
  • zullen betoverd hebben
  • zullen betoverd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou betoverd hebben
  • zou betoverd hebben
  • zou betoverd hebben
  • zou betoverd hebben
  • zouden betoverd hebben
  • zouden betoverd hebben
  • zouden betoverd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden betoverd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden betoverd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen betoverd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden betoverd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn betoverd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was betoverd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen betoverd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden betoverd zijn
  •