NL.png bestuderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bestuderen

O.t.t. (Present)

  • bestudeerde
  • bestudeerde
  • bestudeerde
  • bestudeerde
  • bestudeerden
  • bestudeerden
  • bestudeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal bestuderen
  • zult bestuderen
  • zal bestuderen
  • zult bestuderen
  • zult bestuderen
  • zullen bestuderen
  • zullen bestuderen

O.t.t.t. (Future)

  • had bestudeerd
  • had bestudeerd
  • had bestudeerd
  • had bestudeerd
  • hadden bestudeerd
  • hadden bestudeerd
  • hadden bestudeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bestudeerd
  • hebt bestudeerd
  • heeft bestudeerd
  • hebt bestudeerd
  • hebben bestudeerd
  • hebben bestudeerd
  • hebben bestudeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bestudeerd hebben
  • zult bestudeerd hebben
  • zal bestudeerd hebben
  • zult bestudeerd hebben
  • zult bestudeerd hebben
  • zullen bestudeerd hebben
  • zullen bestudeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bestudeerd hebben
  • zou bestudeerd hebben
  • zou bestudeerd hebben
  • zou bestudeerd hebben
  • zouden bestudeerd hebben
  • zouden bestudeerd hebben
  • zouden bestudeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bestudeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bestudeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bestudeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bestudeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bestudeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bestudeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bestudeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bestudeerd zijn
  •