NL.png besmeuren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • besmeuren

O.t.t. (Present)

  • besmeurde
  • besmeurde
  • besmeurde
  • besmeurde
  • besmeurden
  • besmeurden
  • besmeurden
 

O.v.t. (Past)

  • zal besmeuren
  • zult besmeuren
  • zal besmeuren
  • zult besmeuren
  • zult besmeuren
  • zullen besmeuren
  • zullen besmeuren

O.t.t.t. (Future)

  • had besmeurd
  • had besmeurd
  • had besmeurd
  • had besmeurd
  • hadden besmeurd
  • hadden besmeurd
  • hadden besmeurd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb besmeurd
  • hebt besmeurd
  • heeft besmeurd
  • hebt besmeurd
  • hebben besmeurd
  • hebben besmeurd
  • hebben besmeurd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal besmeurd hebben
  • zult besmeurd hebben
  • zal besmeurd hebben
  • zult besmeurd hebben
  • zult besmeurd hebben
  • zullen besmeurd hebben
  • zullen besmeurd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou besmeurd hebben
  • zou besmeurd hebben
  • zou besmeurd hebben
  • zou besmeurd hebben
  • zouden besmeurd hebben
  • zouden besmeurd hebben
  • zouden besmeurd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden besmeurd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden besmeurd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen besmeurd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden besmeurd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn besmeurd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was besmeurd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen besmeurd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden besmeurd zijn
  •