INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- benijdde
- benijdde
- benijdde
- benijdde
- benijdden
- benijdden
- benijdden
O.v.t. (Past)
- zal benijden
- zult benijden
- zal benijden
- zult benijden
- zult benijden
- zullen benijden
- zullen benijden
O.t.t.t. (Future)
- had benijd
- had benijd
- had benijd
- had benijd
- hadden benijd
- hadden benijd
- hadden benijd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb benijd
- hebt benijd
- heeft benijd
- hebt benijd
- hebben benijd
- hebben benijd
- hebben benijd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal benijd hebben
- zult benijd hebben
- zal benijd hebben
- zult benijd hebben
- zult benijd hebben
- zullen benijd hebben
- zullen benijd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou benijd hebben
- zou benijd hebben
- zou benijd hebben
- zou benijd hebben
- zouden benijd hebben
- zouden benijd hebben
- zouden benijd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)