NL.png bellen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bellen

O.t.t. (Present)

  • belde
  • belde
  • belde
  • belde
  • belden
  • belden
  • belden
 

O.v.t. (Past)

  • zal bellen
  • zult bellen
  • zal bellen
  • zult bellen
  • zult bellen
  • zullen bellen
  • zullen bellen

O.t.t.t. (Future)

  • had gebeld
  • had gebeld
  • had gebeld
  • had gebeld
  • hadden gebeld
  • hadden gebeld
  • hadden gebeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gebeld
  • hebt gebeld
  • heeft gebeld
  • hebt gebeld
  • hebben gebeld
  • hebben gebeld
  • hebben gebeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gebeld hebben
  • zult gebeld hebben
  • zal gebeld hebben
  • zult gebeld hebben
  • zult gebeld hebben
  • zullen gebeld hebben
  • zullen gebeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gebeld hebben
  • zou gebeld hebben
  • zou gebeld hebben
  • zou gebeld hebben
  • zouden gebeld hebben
  • zouden gebeld hebben
  • zouden gebeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gebeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gebeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gebeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gebeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gebeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gebeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gebeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gebeld zijn
  •