NL.png begeven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • begeven

O.t.t. (Present)

  • begaf
  • begaf
  • begaf
  • begaf
  • begaven
  • begaven
  • begaven
 

O.v.t. (Past)

  • zal begeven
  • zult begeven
  • zal begeven
  • zult begeven
  • zult begeven
  • zullen begeven
  • zullen begeven

O.t.t.t. (Future)

  • had begeven
  • had begeven
  • had begeven
  • had begeven
  • hadden begeven
  • hadden begeven
  • hadden begeven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb begeven
  • hebt begeven
  • heeft begeven
  • hebt begeven
  • hebben begeven
  • hebben begeven
  • hebben begeven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal begeven hebben
  • zult begeven hebben
  • zal begeven hebben
  • zult begeven hebben
  • zult begeven hebben
  • zullen begeven hebben
  • zullen begeven hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou begeven hebben
  • zou begeven hebben
  • zou begeven hebben
  • zou begeven hebben
  • zouden begeven hebben
  • zouden begeven hebben
  • zouden begeven hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden begeven
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden begeven
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen begeven worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden begeven worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn begeven
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was begeven
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen begeven zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden begeven zijn
  •