NL.png afbuigen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afbuigen

O.t.t. (Present)

  • boog af
  • boog af
  • boog af
  • boog af
  • bogen af
  • bogen af
  • bogen af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afbuigen
  • zult afbuigen
  • zal afbuigen
  • zult afbuigen
  • zult afbuigen
  • zullen afbuigen
  • zullen afbuigen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgebogen
  • had afgebogen
  • had afgebogen
  • had afgebogen
  • hadden afgebogen
  • hadden afgebogen
  • hadden afgebogen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgebogen
  • hebt afgebogen
  • heeft afgebogen
  • hebt afgebogen
  • hebben afgebogen
  • hebben afgebogen
  • hebben afgebogen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgebogen hebben
  • zult afgebogen hebben
  • zal afgebogen hebben
  • zult afgebogen hebben
  • zult afgebogen hebben
  • zullen afgebogen hebben
  • zullen afgebogen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgebogen hebben
  • zou afgebogen hebben
  • zou afgebogen hebben
  • zou afgebogen hebben
  • zouden afgebogen hebben
  • zouden afgebogen hebben
  • zouden afgebogen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgebogen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgebogen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgebogen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgebogen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgebogen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgebogen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgebogen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgebogen zijn
  •