NL.png moederen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • moederen

O.t.t. (Present)

  • moederde
  • moederde
  • moederde
  • moederde
  • moederden
  • moederden
  • moederden
 

O.v.t. (Past)

  • zal moederen
  • zult moederen
  • zal moederen
  • zult moederen
  • zult moederen
  • zullen moederen
  • zullen moederen

O.t.t.t. (Future)

  • had gemoederd
  • had gemoederd
  • had gemoederd
  • had gemoederd
  • hadden gemoederd
  • hadden gemoederd
  • hadden gemoederd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemoederd
  • hebt gemoederd
  • heeft gemoederd
  • hebt gemoederd
  • hebben gemoederd
  • hebben gemoederd
  • hebben gemoederd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemoederd hebben
  • zult gemoederd hebben
  • zal gemoederd hebben
  • zult gemoederd hebben
  • zult gemoederd hebben
  • zullen gemoederd hebben
  • zullen gemoederd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemoederd hebben
  • zou gemoederd hebben
  • zou gemoederd hebben
  • zou gemoederd hebben
  • zouden gemoederd hebben
  • zouden gemoederd hebben
  • zouden gemoederd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •