NL.png misprijzen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • misprijzen

O.t.t. (Present)

  • misprees
  • misprees
  • misprees
  • misprees
  • misprezen
  • misprezen
  • misprezen
 

O.v.t. (Past)

  • zal misprijzen
  • zult misprijzen
  • zal misprijzen
  • zult misprijzen
  • zult misprijzen
  • zullen misprijzen
  • zullen misprijzen

O.t.t.t. (Future)

  • had misprezen
  • had misprezen
  • had misprezen
  • had misprezen
  • hadden misprezen
  • hadden misprezen
  • hadden misprezen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb misprezen
  • hebt misprezen
  • heeft misprezen
  • hebt misprezen
  • hebben misprezen
  • hebben misprezen
  • hebben misprezen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal misprezen hebben
  • zult misprezen hebben
  • zal misprezen hebben
  • zult misprezen hebben
  • zult misprezen hebben
  • zullen misprezen hebben
  • zullen misprezen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou misprezen hebben
  • zou misprezen hebben
  • zou misprezen hebben
  • zou misprezen hebben
  • zouden misprezen hebben
  • zouden misprezen hebben
  • zouden misprezen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden misprezen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden misprezen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen misprezen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden misprezen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn misprezen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was misprezen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen misprezen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden misprezen zijn
  •