NL.png mispikkelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • mispikkelen

O.t.t. (Present)

  • mispikkelde
  • mispikkelde
  • mispikkelde
  • mispikkelde
  • mispikkelden
  • mispikkelden
  • mispikkelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal mispikkelen
  • zult mispikkelen
  • zal mispikkelen
  • zult mispikkelen
  • zult mispikkelen
  • zullen mispikkelen
  • zullen mispikkelen

O.t.t.t. (Future)

  • had mispikkeld
  • had mispikkeld
  • had mispikkeld
  • had mispikkeld
  • hadden mispikkeld
  • hadden mispikkeld
  • hadden mispikkeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb mispikkeld
  • hebt mispikkeld
  • heeft mispikkeld
  • hebt mispikkeld
  • hebben mispikkeld
  • hebben mispikkeld
  • hebben mispikkeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal mispikkeld hebben
  • zult mispikkeld hebben
  • zal mispikkeld hebben
  • zult mispikkeld hebben
  • zult mispikkeld hebben
  • zullen mispikkeld hebben
  • zullen mispikkeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou mispikkeld hebben
  • zou mispikkeld hebben
  • zou mispikkeld hebben
  • zou mispikkeld hebben
  • zouden mispikkeld hebben
  • zouden mispikkeld hebben
  • zouden mispikkeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden mispikkeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden mispikkeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen mispikkeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden mispikkeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn mispikkeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was mispikkeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen mispikkeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden mispikkeld zijn
  •