NL.png miskennen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • miskennen

O.t.t. (Present)

  • miskende
  • miskende
  • miskende
  • miskende
  • miskenden
  • miskenden
  • miskenden
 

O.v.t. (Past)

  • zal miskennen
  • zult miskennen
  • zal miskennen
  • zult miskennen
  • zult miskennen
  • zullen miskennen
  • zullen miskennen

O.t.t.t. (Future)

  • had miskend
  • had miskend
  • had miskend
  • had miskend
  • hadden miskend
  • hadden miskend
  • hadden miskend
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb miskend
  • hebt miskend
  • heeft miskend
  • hebt miskend
  • hebben miskend
  • hebben miskend
  • hebben miskend

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal miskend hebben
  • zult miskend hebben
  • zal miskend hebben
  • zult miskend hebben
  • zult miskend hebben
  • zullen miskend hebben
  • zullen miskend hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou miskend hebben
  • zou miskend hebben
  • zou miskend hebben
  • zou miskend hebben
  • zouden miskend hebben
  • zouden miskend hebben
  • zouden miskend hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden miskend
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden miskend
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen miskend worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden miskend worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn miskend
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was miskend
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen miskend zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden miskend zijn
  •