NL.png misgeven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • misgeven

O.t.t. (Present)

  • misgaf
  • misgaf
  • misgaf
  • misgaf
  • misgaven
  • misgaven
  • misgaven
 

O.v.t. (Past)

  • zal misgeven
  • zult misgeven
  • zal misgeven
  • zult misgeven
  • zult misgeven
  • zullen misgeven
  • zullen misgeven

O.t.t.t. (Future)

  • had misgeven
  • had misgeven
  • had misgeven
  • had misgeven
  • hadden misgeven
  • hadden misgeven
  • hadden misgeven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb misgeven
  • hebt misgeven
  • heeft misgeven
  • hebt misgeven
  • hebben misgeven
  • hebben misgeven
  • hebben misgeven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal misgeven hebben
  • zult misgeven hebben
  • zal misgeven hebben
  • zult misgeven hebben
  • zult misgeven hebben
  • zullen misgeven hebben
  • zullen misgeven hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou misgeven hebben
  • zou misgeven hebben
  • zou misgeven hebben
  • zou misgeven hebben
  • zouden misgeven hebben
  • zouden misgeven hebben
  • zouden misgeven hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden misgeven
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden misgeven
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen misgeven worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden misgeven worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn misgeven
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was misgeven
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen misgeven zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden misgeven zijn
  •