INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- ministreerde
- ministreerde
- ministreerde
- ministreerde
- ministreerden
- ministreerden
- ministreerden
O.v.t. (Past)
- zal ministreren
- zult ministreren
- zal ministreren
- zult ministreren
- zult ministreren
- zullen ministreren
- zullen ministreren
O.t.t.t. (Future)
- had geministreerd
- had geministreerd
- had geministreerd
- had geministreerd
- hadden geministreerd
- hadden geministreerd
- hadden geministreerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb geministreerd
- hebt geministreerd
- heeft geministreerd
- hebt geministreerd
- hebben geministreerd
- hebben geministreerd
- hebben geministreerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal geministreerd hebben
- zult geministreerd hebben
- zal geministreerd hebben
- zult geministreerd hebben
- zult geministreerd hebben
- zullen geministreerd hebben
- zullen geministreerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou geministreerd hebben
- zou geministreerd hebben
- zou geministreerd hebben
- zou geministreerd hebben
- zouden geministreerd hebben
- zouden geministreerd hebben
- zouden geministreerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)