NL.png minauderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • minauderen

O.t.t. (Present)

  • minaudeerde
  • minaudeerde
  • minaudeerde
  • minaudeerde
  • minaudeerden
  • minaudeerden
  • minaudeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal minauderen
  • zult minauderen
  • zal minauderen
  • zult minauderen
  • zult minauderen
  • zullen minauderen
  • zullen minauderen

O.t.t.t. (Future)

  • had geminaudeerd
  • had geminaudeerd
  • had geminaudeerd
  • had geminaudeerd
  • hadden geminaudeerd
  • hadden geminaudeerd
  • hadden geminaudeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geminaudeerd
  • hebt geminaudeerd
  • heeft geminaudeerd
  • hebt geminaudeerd
  • hebben geminaudeerd
  • hebben geminaudeerd
  • hebben geminaudeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geminaudeerd hebben
  • zult geminaudeerd hebben
  • zal geminaudeerd hebben
  • zult geminaudeerd hebben
  • zult geminaudeerd hebben
  • zullen geminaudeerd hebben
  • zullen geminaudeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geminaudeerd hebben
  • zou geminaudeerd hebben
  • zou geminaudeerd hebben
  • zou geminaudeerd hebben
  • zouden geminaudeerd hebben
  • zouden geminaudeerd hebben
  • zouden geminaudeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •