NL.png mimeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • mimeren

O.t.t. (Present)

  • mimeerde
  • mimeerde
  • mimeerde
  • mimeerde
  • mimeerden
  • mimeerden
  • mimeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal mimeren
  • zult mimeren
  • zal mimeren
  • zult mimeren
  • zult mimeren
  • zullen mimeren
  • zullen mimeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gemimeerd
  • had gemimeerd
  • had gemimeerd
  • had gemimeerd
  • hadden gemimeerd
  • hadden gemimeerd
  • hadden gemimeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemimeerd
  • hebt gemimeerd
  • heeft gemimeerd
  • hebt gemimeerd
  • hebben gemimeerd
  • hebben gemimeerd
  • hebben gemimeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemimeerd hebben
  • zult gemimeerd hebben
  • zal gemimeerd hebben
  • zult gemimeerd hebben
  • zult gemimeerd hebben
  • zullen gemimeerd hebben
  • zullen gemimeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemimeerd hebben
  • zou gemimeerd hebben
  • zou gemimeerd hebben
  • zou gemimeerd hebben
  • zouden gemimeerd hebben
  • zouden gemimeerd hebben
  • zouden gemimeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •