NL.png migreren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • migreren

O.t.t. (Present)

  • migreerde
  • migreerde
  • migreerde
  • migreerde
  • migreerden
  • migreerden
  • migreerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal migreren
  • zult migreren
  • zal migreren
  • zult migreren
  • zult migreren
  • zullen migreren
  • zullen migreren

O.t.t.t. (Future)

  • was gemigreerd
  • was gemigreerd
  • was gemigreerd
  • was gemigreerd
  • waren gemigreerd
  • waren gemigreerd
  • waren gemigreerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben gemigreerd
  • bent gemigreerd
  • is gemigreerd
  • bent gemigreerd
  • zijn gemigreerd
  • zijn gemigreerd
  • zijn gemigreerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemigreerd zijn
  • zult gemigreerd zijn
  • zal gemigreerd zijn
  • zult gemigreerd zijn
  • zult gemigreerd zijn
  • zullen gemigreerd zijn
  • zullen gemigreerd zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemigreerd zijn
  • zou gemigreerd zijn
  • zou gemigreerd zijn
  • zou gemigreerd zijn
  • zouden gemigreerd zijn
  • zouden gemigreerd zijn
  • zouden gemigreerd zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •