NL.png meren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • meren

O.t.t. (Present)

  • meerde
  • meerde
  • meerde
  • meerde
  • meerden
  • meerden
  • meerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal meren
  • zult meren
  • zal meren
  • zult meren
  • zult meren
  • zullen meren
  • zullen meren

O.t.t.t. (Future)

  • had gemeerd
  • had gemeerd
  • had gemeerd
  • had gemeerd
  • hadden gemeerd
  • hadden gemeerd
  • hadden gemeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemeerd
  • hebt gemeerd
  • heeft gemeerd
  • hebt gemeerd
  • hebben gemeerd
  • hebben gemeerd
  • hebben gemeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemeerd hebben
  • zult gemeerd hebben
  • zal gemeerd hebben
  • zult gemeerd hebben
  • zult gemeerd hebben
  • zullen gemeerd hebben
  • zullen gemeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemeerd hebben
  • zou gemeerd hebben
  • zou gemeerd hebben
  • zou gemeerd hebben
  • zouden gemeerd hebben
  • zouden gemeerd hebben
  • zouden gemeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gemeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gemeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gemeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gemeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gemeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gemeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gemeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gemeerd zijn
  •