NL.png menen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • menen

O.t.t. (Present)

  • meende
  • meende
  • meende
  • meende
  • meenden
  • meenden
  • meenden
 

O.v.t. (Past)

  • zal menen
  • zult menen
  • zal menen
  • zult menen
  • zult menen
  • zullen menen
  • zullen menen

O.t.t.t. (Future)

  • had gemeend
  • had gemeend
  • had gemeend
  • had gemeend
  • hadden gemeend
  • hadden gemeend
  • hadden gemeend
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemeend
  • hebt gemeend
  • heeft gemeend
  • hebt gemeend
  • hebben gemeend
  • hebben gemeend
  • hebben gemeend

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemeend hebben
  • zult gemeend hebben
  • zal gemeend hebben
  • zult gemeend hebben
  • zult gemeend hebben
  • zullen gemeend hebben
  • zullen gemeend hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemeend hebben
  • zou gemeend hebben
  • zou gemeend hebben
  • zou gemeend hebben
  • zouden gemeend hebben
  • zouden gemeend hebben
  • zouden gemeend hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gemeend
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gemeend
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gemeend worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gemeend worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gemeend
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gemeend
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gemeend zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gemeend zijn
  •