NL.png mediteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • mediteren

O.t.t. (Present)

  • mediteerde
  • mediteerde
  • mediteerde
  • mediteerde
  • mediteerden
  • mediteerden
  • mediteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal mediteren
  • zult mediteren
  • zal mediteren
  • zult mediteren
  • zult mediteren
  • zullen mediteren
  • zullen mediteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gemediteerd
  • had gemediteerd
  • had gemediteerd
  • had gemediteerd
  • hadden gemediteerd
  • hadden gemediteerd
  • hadden gemediteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemediteerd
  • hebt gemediteerd
  • heeft gemediteerd
  • hebt gemediteerd
  • hebben gemediteerd
  • hebben gemediteerd
  • hebben gemediteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemediteerd hebben
  • zult gemediteerd hebben
  • zal gemediteerd hebben
  • zult gemediteerd hebben
  • zult gemediteerd hebben
  • zullen gemediteerd hebben
  • zullen gemediteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemediteerd hebben
  • zou gemediteerd hebben
  • zou gemediteerd hebben
  • zou gemediteerd hebben
  • zouden gemediteerd hebben
  • zouden gemediteerd hebben
  • zouden gemediteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •