NL.png maskeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • maskeren

O.t.t. (Present)

  • maskerde
  • maskerde
  • maskerde
  • maskerde
  • maskerden
  • maskerden
  • maskerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal maskeren
  • zult maskeren
  • zal maskeren
  • zult maskeren
  • zult maskeren
  • zullen maskeren
  • zullen maskeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gemaskerd
  • had gemaskerd
  • had gemaskerd
  • had gemaskerd
  • hadden gemaskerd
  • hadden gemaskerd
  • hadden gemaskerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemaskerd
  • hebt gemaskerd
  • heeft gemaskerd
  • hebt gemaskerd
  • hebben gemaskerd
  • hebben gemaskerd
  • hebben gemaskerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemaskerd hebben
  • zult gemaskerd hebben
  • zal gemaskerd hebben
  • zult gemaskerd hebben
  • zult gemaskerd hebben
  • zullen gemaskerd hebben
  • zullen gemaskerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemaskerd hebben
  • zou gemaskerd hebben
  • zou gemaskerd hebben
  • zou gemaskerd hebben
  • zouden gemaskerd hebben
  • zouden gemaskerd hebben
  • zouden gemaskerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gemaskerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gemaskerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gemaskerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gemaskerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gemaskerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gemaskerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gemaskerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gemaskerd zijn
  •